De Joodse deïcide: het ontrafelen van de mythe
Antisemitisme heeft door de eeuwen heen vele gedaanten aangenomen, maar geen enkele beschuldiging heeft zoveel verwoestende gevolgen gehad als die van de Joodse deïcide, ook welbekend als de Godsmoord. Deze schadelijke mythe stelt dat Joden collectiefverantwoordelijk zouden zijn voor de dood van Jezus Christus. Historici wijzen erop dat dat het theologische anti-judaïsme in de vorm van de Godsmoord een voedingsbodem vormde voor moderne, zowel raciaal als politiek gemotiveerde, vormen van antisemitisme. Dit artikel onderzoekt de oorsprong van deze mythe, de historische context en de verwoestende impact die deze beschuldiging door de eeuwen heen op de Joodse gemeenschap heeft gehad.
Oorsprong en historische context
De eerste expliciete beschuldiging van de Godsmoord komt van Melito van Sardis, een bisschop die in Klein-Azië leefde tussen 120 en 185 na Christus. Melito, die als Jood was geboren, gebruikte het opkomende christendom om Joodse rituelen te herinterpreteren en zich tijdens feestdagen te profileren als een aparte religie, los van het Jodendom. In zijn paashomilie, genaamd Peri Pascha, introduceerde hij het idee dat Joden verantwoordelijk waren voor de dood van Jezus.
Het is kenmerkend voor deze generatie vroege christenen dat Melito Joodse zelfkritiek, geworteld in de profeten, ombuigt tot een veroordeling. Hiermee wilden zij zich als niet-Joods profileren en Joden en het Jodendom tot de 'ander' maken. Professor musicologieen vergelijkende liturgie Eric Werner toont aan dat de structuur en vorm vaneen andere tekst van Melito, genaamd Improperia, sterk lijken op die van Dayenu uit de Hagaddah, wat suggereert dat het een vroege vorm van anti-Joodse parodie is. Zo wordt in vers 9 Jezus gelijkgesteld aan Mozes met de uitspraak: ‘Ik heb de zee voor jullie opengespleten, en in ruil daarvoor hebben jullie mijn lichaam met een lans doorboord.’ In vers 14 staat te lezen: ‘Ik heb de koningen van Kanaän verslagen, en in ruil daarvoor hebben jullie mijn hoofd met een stok geslagen.’
Mattheüs 27: De kern van de beschuldiging
Een aantal decennia voordat Melito zijn werk schreef werd een vergelijkbare beschuldiging geformuleerd in het evangelie volgens Mattheüs (rond 85-95), een van de canonieke boeken van het Nieuwe Testament. In Mattheüs 27 worden de gebeurtenissen rondom de kruisiging van Jezus Christus uitgebreid beschreven. Dit vers bevat de cruciale passage die vaak wordt aangehaald voor de beschuldiging van de Joodse Godsmoord.
Volgens Mattheüs 27 wordt Jezus aangeklaagd door Joodse religieuze leiders en overgeleverd aan de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus. Pilatus, die twijfelde aan de schuld van Jezus, probeerde zich te ontdoen van de verantwoordelijkheid voor de veroordeling door de gebruikelijke paastraditie aan te bieden: de vrijlating van een gevangene. De menigte koos echter voor de vrijlating van Barabbas, een beruchte gevangene, en eiste de kruisiging van Jezus.
De cruciale passage komt in Mattheüs27:25. Nadat Pilatus zijn handen had gewassen om zijn onschuld te tonen en verklaarde dat hij niet verantwoordelijk was voor Jezus' dood, riep de menigte: "Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!" Deze uitspraak wordt vaak geïnterpreteerd als een collectieve zelfvervloeking door de Joden die zich tegen Jezus hadden gekeerd. Latere uitleggers hebben deze verklaring gebruikt om te beweren dat de Joden voor altijd de schuld van Jezus' dood op zich zouden nemen, wat een basis legde voor latere antisemitische overtuigingen.
Impact op de Joodse gemeenschap
De vroege kerkvaders droegen aanzienlijk bij aan de verspreiding van deze schadelijke opvattingen. Origines(185-253) beweerde bijvoorbeeld dat het bloed van Jezus ‘zou neerkomen op alle generaties Joden tot het einde der tijden’. Hieronymus (ca. 347-420) verklaarde dat het bloed van de Heer niet van de Joden zou wijken, terwijl Chrysostomos(ca. 345-407) hen beschreef als ‘Godsmoordenaars’. Deze kwalificaties legden de basis voor latere eeuwen van antisemitisme.
In 1208 verklaarde paus Innocentius III dat de Joden over de aarde moesten zwerven zoals Kaïn, omdat het bloed van Christus tegen hen sprak. Deze uitspraak was gebaseerd op de commentaren op Genesis van Augustinus van Hippo (354–430). Het beeld van de Joden als antitypos van Kaïn, gedoemd tot een leven van zwerftochten(ballingschap) met het Kaïnsteken, werd ook overgenomen door de gereformeerde traditie en het protestantisme. Martin Luthers publicatie Over de Joden en hun leugens is een berucht voorbeeld van religieus antisemitisme. Hoewel Johannes Calvijn de trouw van God aan Zijn verbond met Abraham benadrukte, kon ook zijn visie de heersende antisemitische overtuigingen niet doorbreken.
De beschuldiging van Gods moord heeft door de eeuwen heen gezorgd voor aanzienlijk lijden en onrecht jegens de Joodse gemeenschap. Deze valse overtuiging heeft niet alleen geleid tot fysieke en sociale vervolgingen, maar ook tot langdurige uitsluiting en discriminatie. Gedurende de Kruistochten werden Joodse gemeenschappen in Europa vaak het slachtoffer van massamoorden en plunderingen, waarbij de beschuldiging van Gods moord een belangrijke rol speelde in de rechtvaardiging van deze daden. Tijdens de Spaanse Inquisitie en andere antisemitische campagnes werden Joden vervolgd en gedwongen zich te bekeren of te emigreren omdat men hen verantwoordelijk hield voor de dood van Christus.
Moderne ontkrachting
In de moderne tijd wordt de beschuldiging van Godsmoord breed afgekeurd door religieuze en academische instellingen. Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) publiceerde Nostra Aetate, een conciliare verklaring over de relatie tot de niet-christelijke godsdiensten, waarvan paragraaf 4 gewijd is aan het Jodendomen stelt dat Gods trouw aan Zijn Verbondsvolk onherroepelijk is, en dat noch de Joden van toen noch de nu levende Joden collectief verantwoordelijk zijn voorde dood van Christus. Met andere woorden, deze verklaring benadrukt dat Joden niet collectief verantwoordelijk zijn voor de dood van Jezus en veroordeelt antisemitisme als onverenigbaar met een respectvolle en tolerante samenleving.
Daarnaast hebben historici en bijbelwetenschappers door kritisch onderzoek en herinterpretatie van historische en tekstuele bronnen bijgedragen aan de ontkrachting van de Godsmoord. Deze studies tonen aan dat de beschuldigingen tegen de Joden vaak gebaseerd zijn op misverstanden en vooroordelen, en dat de teksten die deze beschuldiging ondersteunen vaak uit hun historische en culturele context worden gehaald en verkeerd worden geïnterpreteerd.
Conclusie
De beschuldiging van Joodse deïcide – het idee dat Joden collectief verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van Jezus Christus – heeft door de eeuwen heen immense schade veroorzaakt. Deze mythe leidde tot wijdverspreide vervolging, uitsluiting en discriminatie van de Joodse gemeenschap. Vanaf de vroege valse beschuldigingen in teksten zoals het Evangelie van Nicodemus tot de veroordelingen door kerkvaders, werd de mythekeer op keer gebruikt om antisemitische campagnes te rechtvaardigen, met een verwoestende impact tot gevolg. Het christelijke Europa, waar religieusantisemitisme diep geworteld was, werd na de Romeinse verdrijving van Joden uit Israël een van de gewelddadigste regio's voor de Joodse bevolking.
Het is van cruciaal belang dat we blijven streven naar een beter begrip van deze geschiedenis en ervoor zorgen dat dergelijke destructieve mythes niet opnieuw wortel schieten. Door onze kennis te verdiepen en kritisch te reflecteren op de oorsprong en gevolgen van deze beschuldigingenkunnen we bijdragen aan een inclusieve en rechtvaardige samenleving. Alleen door gezamenlijk de strijd aan te gaan tegen deze schadelijke mythen kunnen we bouwen aan een toekomst waarin wederzijds begrip en respect het winnen van antisemitisme en valse beschuldigingen.